De voorvleugellengte van het Bruin blauwtje is circa 13 mm. Bij het mannetje maar ook bij het vrouwtje is de bovenkant van de vleugels bruin zonder bestuiving. Langs de achterrand bevindt zich meestal een volledige rij opvallende oranje vlekken. De onderkant van de vleugels is lichtbruin. Het vrouwtje heeft geen blauwe bestuiving. De zwarte vlekken op de onderkant van de voorvleugel zijn groot en opvallend. De zwarte vlekken op de achtervleugel zijn klein. De vleugeladers lopen door in de franje en lijkt daardoor geblokt.
Tot 11 mm en vrij dik. Naar de uiteinden versmald. Het lichaam is groen met over de rug een purperachtig groene middenstreep met aan weerszijden een aantal donkergroene, schuine strepen. Onder de spiracula loopt een gele, met rood afgezette lengtestreep. De kop is zwart en in het lichaam teruggetrokken.
Het icarusblauwtje heeft op de onderkant van de voorvleugel doorgaans een duidelijke wortelvlek.
Van begin mei tot eind juni en begin juli tot begin oktober in twee generaties. Soms komen er drie generaties in een jaar voor. Er wordt relatief veel tijd aan het zoeken van nectar van onder andere boerenwormkruid en duizendblad besteed. De vlinders brengen de nacht door in groepjes. De vlinders slapen met de kop naar beneden in de vegetatie.
De uiterste vliegdata zijn 23 april en 19 oktober.
Rups: begin juni-half juli en half augustus-eind april. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de strooisellaag. De jonge rups eet de onderzijde van het weefsel van het blad en beschadigt de bovenste bladlaag niet. Deze mineergang is vrij opvallend. Grotere rupsen eten van het volledige blad, de bloemen en de vruchten van de waardplant. De verpopping vindt plaats in de strooisellaag vlak bij de waardplant.
Het vrouwtje dat eitjes wil afzetten vliegt met een fladderende vlucht laag boven de vegetatie om een geschikte plaats te vinden. Ze gebruikt planten met dikke, vlezige bladeren. Die groeien doorgaans in een beschutte, zonnige laagte of op kale open grond. Het eitje wordt vaak aan de onderzijde van het blad afgezet.
De jonge rups eet de onderzijde van het weefsel van het blad en beschadigt de bovenste bladlaag niet. Deze mineergang met een kleine opening aan de onderzijde van het blad is vrij opvallend. Oudere rupsen eten niet alleen het volledige blad maar ook de bloemen en de vruchten. Soms worden rupsen verzorgd door mieren. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vlinders die als rups regelmatig door mieren zijn verzorgd, 10% groter zijn dan vlinders van niet verzorgde rupsen. De ontwikkeling van deze grotere individuen duurt echter een dag langer. De rups verpopt in de strooisellaag nabij de waardplant. Rupsen van de tweede generatie overwinteren, meestal op de grond onder de waardplant.
De eerste vlinders verschijnen begin mei. De dichtheid van het Bruin blauwtjes is doorgaans hoog, zo´n 14 tot 90 individuen per hectare. De vlinders besteden relatief veel tijd, circa 60% van de dag, aan het zoeken naar nectar van verschillende kruiden, ook van soorten die niet vaak door andere vlinders worden gebruikt, zoals boerenwormkruid en gewoon duizendblad. Jacobskruiskruid is echter favoriet. ´s Nachts rusten de vlinders vaak in groepen, soms samen met andere blauwtjes, hangend aan grassprieten met de kop naar beneden. ´s Ochtends zonnen ze nog een tijdje samen met uitgespreide vleugels. Mannetjes hebben twee strategieën om een partner te vinden: wachten op een open plekje op de grond of patrouilleren. Ontdekt een mannetje een vrouwtje, dan maken de vlinders een korte zigzagvlucht, waarna ze op een graspol landen om te paren. Ongeveer twee dagen na de paring zijn de eitjes rijp.
Diverse soorten ooievaarsbek, met name kleine ooievaarsbek en gewone reigersbek.
Droge, zandige, open, kruidenrijke en schrale graslanden en kalkgraslanden.
Voor het bruin blauwtje geschikte graslanden worden gevonden in de duinen, op dijken en rivierduintjes, in wegbermen en op opgespoten en ruderale terreinen. De vlinder vliegt vooral op warme, droge plaatsen en heeft een voorkeur voor gebieden met een afwisseling van open grond en begroeide plaatsen. In het buitenland vliegt deze soort vooral in kalkgraslanden en is de waardplant vooral geel zonneroosje. In Nederlandse kalkgraslanden komt deze soort vrijwel niet voor en is de waardplant een ooievaarsbek.
Een vrij schaarse standvlinder die van oudsher vooral voorkwam in de duinen, en in lagere dichtheden in het westen van het land, het rivierengebied en Zuid-Limburg. Recent heeft deze vlinder zich verder uitgebreid, waardoor hij nu verspreid over grote delen van Nederland voorkomt. Alleen in de drie noordelijke provincies komt hij (nog) minder voor. Overigens zijn de dichtheden in de duinen flink lager dan dertig jaar geleden.
Het bruin blauwtje wordt in de literatuur vermeld als een weinig mobiele vlinder. Over het algemeen verplaatsen de vlinders zich niet verder dan honderd tot tweehonderd meter van de plek waar de verpopping heeft plaatsgevonden. Geregeld zijn echter enige vlinders in staat gebleken om een grotere afstand af te leggen. Zo worden vlinders soms ver buiten de bekende vliegplaatsen waargenomen en worden braakliggende terreinen vaak snel gekoloniseerd.
Verspreiding in de twintigste eeuw
In Nederland kwam hij aan het begin van de twintigste eeuw voor in de duinen, de Zeeuwse eilanden, Noord- en Zuid-Holland, het rivierengebied, Zuid-Limburg en op een beperkt aantal plaatsen elders in het land. In de periode 1915 tot 1945 is de soort achteruitgegaan en in de jaren veertig van de vorige eeuw is hij vrijwel uitsluitend langs de kust waargenomen. Hierna breidde hij zich weer uit, maar in de jaren zestig ging de stand opnieuw achteruit. In vergelijking met het begin van de vorige eeuw was toen het verspreidingsgebied gehalveerd. De vlinder verdween in die periode uit een groot deel van Holland, van vele locaties in Noord-Brabant en de Veluwe en uit het IJssel- en het Midden-Limburgse Maasdal.
Huidige verspreiding
Tegenwoordig is het bruin blauwtje een vrij schaarse standvlinder. De soort leeft vooral nog in de duinen en bij opspuitterreinen in Zeeland en Noord- en Zuid-Holland. Langs de grote rivieren is hij op veel plaatsen verdwenen. Lokaal komt hij in het oostelijk deel nog wel voor. In Zuid-Limburg leven enkele populaties in kalkgraslanden die aansluiten bij het voorkomen in Duitsland en België. Daarnaast worden er individuele zwervers waargenomen en heeft hij verspreid op veel plaatsen tijdelijke populaties gehad op bijvoorbeeld stationsemplacementen en bouwterreinen. Door de toename van het aantal waarnemers worden zulke vlinders, die geen duurzame populaties zullen vormen, vaker gevonden, wat de toename van de verspreiding sinds 1990 in de trendgrafiek van 1900-2000 verklaart. Overigens is dit een van de sterkst toenemende soorten in de polders in het westen van Vlaanderen.
Op Europese schaal is het bruin blauwtje niet bedreigd en in de meeste landen is het voorkomen stabiel. Uit zeven van de 31 landen waar de soort voorkomt is een achteruitgang gemeld. De soort staat op de Vlaamse en Waalse Rode Lijst. In Duitsland staat hij niet op de Rode Lijst, maar wel in de categorie ´bijna bedreigd´.
Bron: vlinderstichting