De familie van de dikkopjes heeft een wereldwijde verspreiding met 3500 soorten; in Europa leven er 47. Uit Nederland zijn 14 soorten bekend, verdeeld over drie onderfamilies: 5 soorten oranje dikkopjes (onderfamilie Hesperiinae), 2 soorten bonte dikkopjes (onderfamilie Heteropterinae) en 7 soorten spikkeldikkopjes (onderfamilie Pyrginae).
Dikkopjes onderscheiden zich door relatief veel kenmerken van de andere dagvlinderfamilies. Zij hebben een korte, relatief brede kop: de afstand tussen de antennen is groter dan de diameter van het oog. De roltong is relatief lang en ook de vorm van de sprietknop, die in een haakje eindigt, is kenmerkend.
De dikkopjes uit de onderfamilies Hesperiinae en Heteropterinae vliegen met een huppelende vlucht en klappen in rust de voorvleugels samen, terwijl de achtervleugels opengevouwen en gespreid blijven. Deze soorten zijn geelbruin of donkerbruin gekleurd en zijn relatief klein. Veel soorten herkennen mogelijke partners aan een speciale geur die zij verspreiden.
De spikkeldikkpjes hebben een donkerbruine grondkleur en een patroon wat kleine witte vlekjes op de voor- en achtervleugels.
De meeste soorten gebruiken grassen als waardplant, alleen de spikkeldikkopjes leven van ganzeriken of andere roosachtigen. De eieren zijn langwerpig van vorm. De rupsen van dikkopjes zijn groen of bruin, vrijwel onbehaard en zeer eenvoudig getekend . Ze hebben een grote kop en eenvoudig gebouwde buikpoten, waarmee ze zich niet zo goed kunnen vasthouden. Zij groeien langzaam en leven doorgaans tussen samengesponnen bladeren waarvan de binnenzijde wordt bedekt met spinsel. De pop ligt in een losse cocon.
Bron: vlinderstichting