Van deze familie, die wereldwijd ruim 1950 soorten telt, zijn in Nederland 16 soorten waargenomen. Spinners zijn sterk gebouwde, middelgrote tot grote nachtvlinders met brede afgeronde, warmbruine of geelachtige vleugels. De voorvleugels hebben in het algemeen een kleine centrale vlek en/of twee dwarslijnen. De mannetjes hebben breed geveerde antennen waarmee ze onbevruchte vrouwtjes over een afstand van honderden meters, soms zelfs enkele kilometers, kunnen detecteren. De mannetjes van de drie grootste Nederlandse soorten (hageheld, kleine hageheld en veelvraat) vliegen op zonnige middagen vaak rond op zoek naar een vrouwtje. De vrouwtjes van deze drie soorten, en zowel de mannetjes als de vrouwtjes van andere spinners, vliegen alleen ´s nachts en komen op licht. Spinners kunnen geen voedsel opnemen omdat ze geen functionele roltong hebben.
Sommige soorten, zoals de hageheld, strooien hun eieren in de vlucht uit, de meeste echter hechten ze aan de waardplant. De rupsen zijn dicht behaard, wat hen beschermt tegen predatie door vogels, met uitzondering van enkele specialisten zoals koekoek, grauwe klauwier en wielewaal. De rupsenharen kunnen bij mensen soms huidirritatie veroorzaken. De rupsen worden overdag vaak zonnend of etend waargenomen. De verpopping vindt plaats in een stevige, soms taaie cocon die dicht bij de grond wordt vastgemaakt aan de vegetatie; in de cocon wordt vaak rupsenhaar verwerkt.
Van deze familie, die wereldwijd uit 59 soorten bestaat, komt één soort in Nederland voor: de gevlamde vlinder. De vlinder leeft in berkenbossen van Europa via Azië en Zuid-Siberië tot in het Verre-Oosten.
De rupsen leven eerst in groepen bij elkaar, daarna solitair.
De familie van de pijlstaarten omvat wereldwijd ruim 1460 soorten, waarvan het grootste deel in de tropen leeft. In Nederland komen 18 soorten voor, waarvan de meeste als standvlinder en enkele als trekvlinder. Van de trekvlinders die zich hier voortplanten zijn de meeste niet in staat om hier te overwinteren. Waarnemingen in het vroege voorjaar duiden er op dat bepaalde soorten soms wel in staat zijn om zachte winters te overleven. Van enkele waargenomen pijlstaarten is de herkomst twijfelachtig; waarschijnlijk betreft dit exemplaren die mee zijn gekomen zijn met fruit-, groente- of plantentransporten.
Pijlstaarten zijn indrukwekkende, middelgrote tot grote, vaak opvallend gekleurde nachtvlinders. Een aantal behoort zowel vanwege de vleugellengte als vanwege de lichaamsgrootte tot de grootste nachtvlindersoorten die in Nederland voorkomen. De vlucht kenmerkt zich door grote snelheid en wendbaarheid. Met uitzondering van de dagactieve soorten komen de meeste pijlstaarten geregeld op licht. Ook kunnen ze overdag soms rustend worden aangetroffen; meestal betreft dit verse exemplaren. Drinkende soorten kunnen worden aangetroffen op de bloemen van nectarplanten, waarheen ze regelmatig terugkeren. Sommige pijlstaarten hebben helder gekleurde achtervleugels die in rusthouding meestal niet zichtbaar zijn, maar bij verstoring plotseling worden getoond om predatoren af te schrikken.
De grootste pijlstaarten behoren tot de onderfamilie Sphinginae; het betreft de windepijlstaart, de doodshoofdvlinder, de ligusterpijlstaart en de dennenpijlstaart. Deze houden in de regel in rust hun vleugels dicht tegen het lichaam. Sommige soorten hebben een zeer lange roltong en zuigen in vlucht, stil hangend voor een bloem, nectar op. Andere soorten hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen. De doodshoofdvlinder heeft een korte en zeer stevige roltong waarmee hij in staat is honingraten of vruchtenschillen te doorboren.
Soorten uit de onderfamilie Smerinthinae (lindepijlstaart, pauwoogpijlstaart en populierenpijlstaart) hebben een sterk gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen. De achtervleugel heeft vaak een opvallend gekleurd veld en soms een oogvlek. De voorrand van de achtervleugel steekt in de rusthouding soms onder de voorvleugel uit. De vrouwtjes hebben een dikker achterlijf dan de mannetjes en zijn ook iets groter; de mannetjes rusten met het uiteinde van het achterlijf omhoog gebogen.
Soorten uit de onderfamilie Macroglossinae (hommelvlinder, glasvleugelpijlstaart, kolibrievlinder, teunisbloempijlstaart, oleanderpijlstaart, wolfsmelkpijlstaart, walstropijlstaart, pijlstaart, groot, klein avondrood en wingerdpijlstaart) hebben een zeer lange roltong. De meeste soorten zuigen, overdag of in de schemering, stil hangend voor een bloem, nectar op. Veel soorten hebben een delta-achtige vorm als een straaljager, terwijl de hommelvlinder en de glasvleugelpijlstaart door hun doorschijnende vleugels en gedrongen behaarde lichaam sterk op hommels lijken. De rupsen hebben vaak oogvlekken op enkele of meerdere lichaamssegmenten.
De eieren worden afzonderlijk of in paren vastgehecht aan de waardplant. De rupsen zijn over het algemeen groot en hebben vaak een opvallende kleur of tekening. Ze zijn onbehaard en de meeste hebben een hoornachtige stekel op het uiteinde van het achterlijf; dit is de karakteristieke ‘pijl’ waaraan deze familie haar Nederlandse naam ontleent. Bij de soorten uit de onderfamilies van de Sphinginae en de Smerinthinae is de stekel in de regel goed ontwikkeld, maar bij de Macroglossinae is deze vaak gereduceerd: bij het klein avondrood (Deilephila porcellus) is de stekel klein en bij de teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) is de stekel zelfs niet veel meer dan alleen een soort oogvlek. De rupsen voeden zich met de bladeren van houtige en kruidachtige planten. De pop van veel soorten bevindt zich aan de voet van de waardplant tussen mos en bladstrooisel of in de grond.