EENSTAARTJES EN SPANNERS

Eenstaartjes (Drepanidae)

De familie van de Drepanidae bestaat uit twee onderfamilies: de ‘echte’ eenstaartjes (Drepaninae) en de uilspinners (Thyatirinae). Samen omvatten ze wereldwijd 660 soorten.

Eenstaartjes

Van de onderfamilie van de eenstaartjes komen er zeven in Nederland voor. Ze hebben brede vleugels, een slank lichaam en op één na hebben ze allemaal haakvormige vleugelpunten. Sommige soorten rusten met de vleugels dakvormig omhoog, andere met vlak uitgespreide vleugels.
De vlinders worden soms opgejaagd uit de bladeren van de waardplant of ’s avonds in vlucht gevangen. Het meest echter worden ze aangetroffen in lichtvallen. De vlinders van sommige soorten kunnen, hoewel ze een vrij korte roltong hebben, toch voedsel opnemen. Ze bezoeken geen bloemen, maar komen wel af op lokmiddelen, honingdauw en bloedende bomen.

Uilspinners

Van de onderfamilie van de uilspinners komen er negen in Nederland voor. Ze lijken enigszins op de uilen, maar zijn slanker gebouwd en houden hun vleugels in rust tegen het lichaam. Op het borststuk dragen ze vaak een opvallende kuif.

Eieren, rupsen en poppen

Eenstaartjes
De vrouwtjes hechten de eieren afzonderlijk of in rijen aan bladeren. De rupsen voeden zich met bladeren van bomen en struiken. Het achterste potenpaar van de rups is omgevormd tot een puntig lichaamsuiteinde dat op een karakteristieke manier omhoog wordt gehouden; dit is het ‘staartje’, waaraan deze onderfamilie haar Nederlandse naam dankt. De verpopping vindt plaats in een losse cocon tussen bladeren van de waardplant. De cocons van de overwinterende generatie vallen in de herfst met de bladeren op de grond.

Uilspinners
De rupsen zijn allemaal vrijwel onbehaard, maar heel verschillend van tekening. De rupsen van de braamvlinder en de vuursteenvlinder foerageren onbeschut, terwijl de overige soorten zich overdag verbergen tussen samengesponnen bladeren en ’s nachts foerageren. De verpopping vindt plaats op of in de grond, of tussen de bladeren van de waardplant waarmee ze later op de grond vallen. De meeste soorten overwinteren als pop.

 


Spanners (Geometridae)

De familie van de spanners omvat in totaal meer dan 23.000 beschreven soorten en kent een wereldwijde verspreiding. De ongeveer 300 soorten die in Nederland voorkomen zijn zeer ongelijkmatig verdeeld over zes onderfamilies.

De spanners vormen een gevarieerde groep, maar vrijwel alle soorten hebben brede, min of meer driehoekige voorvleugels en een tenger lichaam. Ze kunnen hierdoor weliswaar met betrekkelijk weinig energieverbruik vliegen, maar hun vlucht is niet krachtig en snel. Spanners zijn gemakkelijk van dagvlinders te onderscheiden doordat de antennen geen knotsvormig uiteinde hebben; bij de mannetjes zijn ze vaak geveerd of gekamd, bij de vrouwtjes draadvormig.

Veel soorten vliegen in de avondschemering en worden daardoor relatief weinig in lichtvallen gevangen. Een goede manier om ze te vinden is het kloppen van takken en het opjagen uit de vegetatie, waarbij ze dan met een net gevangen kunnen worden. Andere soorten komen wel goed op licht, hoewel vaak pas laat in de nacht. Er zijn enkele soorten spanners die overdag vliegen.
Hoewel veel spanners een functionele roltong hebben en vocht kunnen opnemen, worden ze relatief weinig aangetroffen op bloemen en smeer. Dit komt waarschijnlijk omdat ze vanwege hun lage energieverbruik maar weinig voedsel hoeven op te nemen.

De vrouwtjes van een aantal soorten zijn vleugelloos of hebben sterk gereduceerde vleugels. Zij zoeken lopend naar een geschikte plek voor de ei-afzetting. Dit kost minder energie dan vliegen, waardoor ze in staat zijn in winternachten bij temperaturen rond het vriespunt toch actief te blijven. Een goede methode om deze vrouwtjes te vinden is om in het donker met een zaklantaarn boomstammen af te zoeken.

Eitjes, rupsen en poppen

Spannerrupsen zijn gemakkelijk van andere rupsen te onderscheiden doordat het achterlijf slechts twee paar schijnpoten bezit: een paar naschuivers aan het uiteinde en een paar buikpoten op korte afstand daarvoor. Het middendeel van het lichaam heeft geen poten en wordt bij het voortbewegen steeds in een boog omhoog gespannen, waarbij het achtereind van het lichaam tot bij de voorste pootparen wordt getrokken. De Nederlandse naam voor de familie van de spanners is afgeleid van deze manier van voortbewegen. Vroeger werden de spanners ook wel meters genoemd (Geometridae betekent landmeters).
In rusthouding lijken de rupsen soms net een takje, waardoor ze nauwelijks opvallen. Als spannerrupsen verstoord worden laten ze zich vaak razendsnel aan een zijden draad naar beneden zakken. Later klauteren ze dan via deze draad of langs de waardplant weer omhoog. Jonge rupsen laten zich met behulp van deze draden op de wind wegvoeren.

De meeste soorten foerageren op de bladeren van de waardplant, er komen echter ook soorten voor die alleen op of in zaden of bloemen leven. Net als de vlinders lijken ook de rupsen van veel soorten spanners zeer sterk op elkaar.

Sommige soorten verpoppen zich in een cocon die aan de waardplant wordt vastgehecht en verlaten nooit de boomkruin, maar de meeste soorten verpoppen zich in de grond of in de strooisellaag. Soorten uit het geslacht Cyclophora bevestigen de pop met een draad aan een blad en vallen in de herfst met dat blad op de grond; deze popvorm wordt gordelpop genoemd.

De meeste soorten foerageren op de bladeren van de waardplant, er komen echter ook soorten voor die alleen op of in zaden of bloemen leven. Net als de vlinders lijken ook de rupsen van veel soorten spanners zeer sterk op elkaar.

Determinatiegidsen spanners

Wim Veraghtert van Natuurpunt.be heeft voor de moeilijke groepen determinatiegidsen geschreven. Deze zijn zeer behulpzaam, neem ze er bij lastige soorten vooral bij.

De moeilijkste groep binnen de spanners is ongetwijfeld de groep van de dwergspanners, en dan vooral de Eupithecia soorten.

Determinatiegids dwergspanners

Voor de geelschouderspanner, geelblad, iepentakvlinder, essenspanner en gehakkelde spanner hebben we deze.

Ennomos zoekkaart

Bron: vlinderstichting