ZWARTSPRIETDIKKOPJE (THYMELICUS LINEOLA)

Het zwartsprietdikkopje breidt zich uit, maar de aantallen vlinders op de vliegplaatsen nemen af. De vlinder is redelijk goed te herkennen als je op gelijkende soorten let.

Zeldzaamheid

Een algemene standvlinder die vrijwel overal voorkomt, alleen wat schaarser in delen van het rivierengebied, de Flevopolders, het Utrechts veenweidegebied en in Noord-Holland.

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 12-14 mm. De vleugels zijn lichtbruin tot geel zonder tekening op de bovenkant van de vleugels. De geurstreep van het mannetje loopt evenwijdig aan de aders op de voorvleugel. Op de onderkant van de voorvleugel heeft de vleugelpunt dezelfde kleur als de rest van de vleugel. De onderkant van de sprietknop is zwart. Raadpleeg onze determinatiehulp voor meer details.

Kenmerken rups

Tot 20-24 mm. Het lijf is grasgroen met witachtig groene lijnen en dus lijkt hij sterk op T. sylvestris. Toch goed daarvan te onderscheiden door de duidelijke bruine en witte strepen boven op de kop.

Gelijkende soorten vlinder

Zie het geelsprietdikkopje. Raadpleeg onze determinatiehulp voor meer details.

Gelijkende soorten rups

Geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris), bont dikkopje (Carterocephalus palaemon) en spiegeldikkopje(Heteropterus morpheus).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).

Levenscyclus

Rups: half april-half juli. Vanuit een zelfgemaakt kokertje zoekt de rups zijn voedsel. De verpopping vindt plaats in een cocon van bladeren aan de basis van de waardplant. De platte, witte eieren worden in kleine groepjes afgezet in bladscheden van breedbladige grassen. De soort overwintert als ei.

Ei-afzet

Bij het afzetten van de eitjes oriënteert het vrouwtje zich op de niet beschaduwde delen van ruigten. Zodra zij op een geschikte waardplant (een breedbladige grassoort) is geland, loopt ze langs de stengel naar beneden. Vervolgens gaat ze weer langzaam naar boven, waarbij het achterlijf op vijftien tot twintig centimeter van de grond in de bladschede van een dorre stengel wordt gestoken. Daarin worden de platte, witte eitjes in strengen van vier of vijf afgezet, waar ze ook overwinteren. Ook kan het voorkomen dat eitjes tussen de (verdorde) bloeiwijze worden gelegd. Als een eitje valt kan het ook in de strooisellaag overwinteren.

Rups en verpopping

In april komt de rups uit en spint meteen een kokertje van een blad. Vanuit dat kokertje voedt de rups zich met malse grassprieten. In juni spint de rups een cocon van bladeren, meestal aan de basis van de waardplant waarin de verpopping plaatsvindt.

Vlinders

De vlinders voeden zich met nectar van verschillende kruiden zoals slangenkruid, akkerdistel of moerasrolklaver. De mannetjes houden laag boven de vegetatie patrouillevluchten. Omdat een vrouwtje gewoonlijk maar één keer paart, trachten mannetjes als eerste bij haar te zijn. Mannetjes vliegen al bij lagere temperaturen dan vrouwtjes. Een mannetje dat bij minder gunstige weersomstandigheden kan vliegen, heeft een grotere kans een vrouwtje te vinden.

Vrouwtjes komen ’s ochtends uit de pop en paren vaak al terwijl ze nog opdrogen. Mannetjes baltsen met vrouwtjes die kunnen vliegen in een golvende vlucht, waarna de paring plaatsvindt op een grasspriet. Vrouwtjes die al hebben gepaard, weigeren nog eens te paren. Vrouwtjes zonnen meer dan mannetjes. Mannetjes worden vaker drinkend bij modderpoelen, waterkanten of uitwerpselen waargenomen. Dat doen ze om hun zoutvoorraad aan te vullen.

Tijdens de paring geeft het mannetje namelijk ongeveer een derde van zijn zoutvoorraad via het sperma aan het vrouwtje door, wat nodig is voor de ontwikkeling van de eitjes. De dichtheid van vlinders op de vliegplaatsen is hoog tot zeer hoog, zo’n 60 tot 170 vlinders per hectare.

Waardplanten

Verschillende grassoorten waaronder gladde witbol, kropaar, timoteegras en kweek, die groeien op zonnige plaatsen.

Habitat

Graslanden en ruigten met overjarige grassen en nectarrijke kruiden. Vaak langs bosranden, in bermen en op dijken.

Vliegtijd en gedrag

Eind juni-eind augustus in één generatie. De vlinders besteden veel tijd aan het drinken van nectar. Belangrijke nectarplanten zijn slangenkruid, akkerdistel en moerasrolklaver. De mannetjes worden ook vaak drinkend bij modderpoelen, waterkanten of uitwerpselen waargenomen.

De uiterste data waarop vlinders zijn gezien, zijn 30 maart en 13 oktober.

Mobiliteit

Het zwartsprietdikkopje is een mobiele vlinder. Ook passieve verspreiding komt voor. In Canada is de soort rond 1910 per ongeluk geïntroduceerd en vormt nu een plaag op timoteegras. De soort is daar razendsnel verspreid als eitje in hooibalen.

Regionaal

De Nederlandse verspreiding is nauwelijks veranderd in de periode 1900 – 1990, maar tussen 1995 en 2003 breidde de soort zich uit in het zeekleigebied en in Brabant, Limburg en Gelderland.
Nu is het een algemene standvlinder die vrijwel overal voorkomt, alleen wat schaarser in delen van het rivierengebied, de Flevopolders, het Utrechts veenweidegebied en in Noord-Holland.

Mondiaal

Het zwartsprietdikkopje komt voor van het Iberisch schiereiland tot Oost-Azië en Noord-Amerika en van Zuid-Scandinavië tot Noord-Afrika.

Bron: vlinderstichting