Zowel de voor- als de achtervleugels van de phegeavlinder zijn blauwzwart met halfdoorschijnende witte vlekjes. De vlinders zijn goed tot redelijk goed te herkennen.
Zeldzaamheid
Vrij algemeen. Een soort met populaties in de noordelijke helft van Limburg, het aangrenzende deel van Noord-Brabant en in de buurt van Bergen op Zoom; op de vliegplaatsen soms talrijk aanwezig. Buiten de bekende populaties worden af en toe zwervers aangetroffen, soms op grote afstand van de genoemde gebieden. RL: niet bedreigd.
Kenmerken vlinder
Voorvleugellengte: 18-22 mm. Zowel de voor- als de achtervleugel is inktkleurig blauwzwart met enkele halfdoorschijnende witte vlekken. Op het achterlijf bevinden zich één of twee gele banden en de antennen hebben witte uiteinden.
Kenmerken rups
Tot 30 mm; bekleed met korte grijze haarborstels op enigszins verheven, zwarte wratten; kop roodachtig bruin.
Gelijkende soorten rups
Vierstipbeertje (Cybosia mesomella), rozenblaadje (Miltochrista miniata) en rondvleugelbeertje (Thumatha senex).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Levenscyclus
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als rups.
Waardplanten
Diverse kruidachtige planten, waaronder dovenetel en paardenbloem.
Habitat
Bloemrijke graslanden, bosranden en bospaden in droge dennenbossen, oude steengroeven en open plekken in het bos.
Vliegtijd en gedrag
Eind mei-half augustus in één generatie. De vlinders zijn overdag actief en bezoeken bloemen.
België
Zeldzaam; beperkt tot enkele bolwerken in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant en daar lokaal algemeen. In Wallonië ontbrekend.
Mondiaal
Een Midden- en Zuid-Europese soort, oostelijk in Klein-Azië en door Siberië tot aan het Altajgebergte. Ontbreekt in Engeland en Zuid-Italië. In Spanje alleen aan de zuidkant van de Pyreneeën.
In het zuidoosten van het areaal is verwisseling mogelijk met Amata kruegeri (Ragusa, 1904). Deze heeft grotere witte vlekken op de achtervleugel en vliegt in de Franse Alpen, de zuidelijke Alpen, Italië met inbegrip van Sicilië en een deel van de Balkan.
Beperkt tot Zuid-Italië is er ook nog Amata marjana (Stauder, 1913). Met eveneens grotere witte vlekken, zowel op de voor- als de achtervleugel.
De soorten zijn eigenlijk alleen goed te determineren aan de hand van de genitaliën.
Bron: vlinderstichting