De voorvleugellengte van de Zilveren maan is 18 tot 22 mm. De bovenkant van de vleugels is overwegend oranje en heeft zwarte vlekken en stippen. De onderkant van de achtervleugel is contrastrijk getekend. Alle vlekken in de middenband zijn geelachtig of zilverkleurig glanzend. Naast de gele vlek in de vleugelwortel bevindt zich een ronde zwarte vlek. Langs de achterrand bevinden zich witte vlekken die afgegrensd zijn met een zwarte lijn.
De rups is tot 22 mm. Het lichaam is roze-achtig bruin met zwarte tekening en zeer fijn wit gespikkeld. De doorns zijn roze-achtig geel met fijne zwarte haartjes. Het eerste paar doorns achter de kop is aanmerkelijk langer en lijkt op een paar hoorntjes. De kop is zwart.
De paarse parelmoervlinder en de veenbesparelmoervlinder hebben een paarse band op de onderkant van de achtervleugel. Zie ook de zilvervlek.
Van begin mei tot half juni en begin juli tot half september in twee generaties. De vlinders zijn de hele dag actief en voeden zich doormiddel van de nectar van echte koekoeksbloem.
De uiterste vliegdata zijn 23 april en 23 september.
Rupsen kom je tegen van begin juni tot half juli en half augustus tot half mei. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in een dor blad in de strooisellaag. De verpopping vindt tenslotte laag in de vegitatie aan een stengel plaats.
Na de paring zont het vrouwtje vrij veel. Het vrouwtje heeft een voorkeur voor beschutte plaatsen waar de viooltjes op open plekken groeien en dus niet snel overwoekerd raken. Vaak worden de eitjes afgezet op de overgang van open naar begroeide plaatsen, mogelijk omdat de rupsen daar zowel beschutting, warmte en voedsel vinden. Ze worden afzonderlijk afgezet op de waardplant of in de directe omgeving daarvan. Soms gaat het vrouwtje zitten en schiet het eitje in de vegetatie of zij vliegt boven de vegetatie en laat het vallen.
De rupsen zijn mobiel en verplaatsen zich gemakkelijk van het ene naar het andere viooltje. Ze eten vooral ´s nachts aan de onderzijde van de bladeren. De rupsen overwinteren na de derde vervelling in een dor blad in de strooisellaag en worden pas weer actief in de loop van april. De verpopping vindt hangend aan een stengel plaats. Met name laag in de begroeiing.
De eerste vlinders verschijnen in mei. De dichtheid kan zeer hoog zijn. Soms wel tot 150 vlinders per hectare. Deze hoge dichtheid geldt voor bloemrijke hooilanden in de laagveengebieden. Zowel in het buitenland als in Nederland is de dichtheid in andere leefgebieden veel lager. De vlinders zijn de hele dag actief en voeden zich met nectar van bijvoorbeeld echte koekoeksbloem en kale jonker. Vlinders van de tweede generatie hebben een gevarieerder menu en halen nectar uit bijvoorbeeld grote kattenstaart, watermunt en blauwe knoop. Mannetjes houden laag boven de vegetatie patrouillevluchten om maagdelijke vrouwtjes te vinden.
Vooral moerasviooltje. In duinen ook duin- en hondsviooltje.
Natte tot vochtige, schrale graslanden en bloemrijke hooi- of rietlanden.
De meeste vliegterreinen zijn kleine graslanden met een zoom van struweel of bos. Voorbeelden daarvan zijn vochtige graslanden in beekdalen. Ook blauwgraslanden op de zandgronden en verscheidene vegetaties in de laagveengebieden zoals trilvenen. Hier vliegt de soort doorgaans in lage aantallen. In veenmosrietlanden worden aantallen hoger. Op vochtige hooilanden vliegen doorgaans hoge aantallen. In laagveengebieden verdwijnt de vlinder als de bodem verzuurt. Een moerasheide of verzuurd veenmosrietland is ongeschikt.
Een andere eis is de aanwezigheid van het moerasviooltje in voldoende dichtheid en aantal. Populaties die in graslanden of hooilanden leven die gemaaid worden, hebben een hoge dichtheid aan (kleine) viooltjes nodig. Minstens 25 viooltjes per vierkante meter. Optimaal is 100 viooltjes per m2. Daarom moet een populatie, bij een dichtheid aan violen van 50-200 per m2, over minstens 0,5 hectare leefgebied beschikken. Bij een lagere dichtheid aan viooltjes (25-50 violen per hectare) moet het groter zijn.
Het kleinste oppervlak leefgebied in het laagveengebied ligt in de Hasseltse Stadsgaten en is circa 15 hectare groot. De dichtheid aan viooltjes kan lager zijn. In bepaalde hoogveentjes die onder invloed van voedselrijker grondwater staan, zoals bepaalde hangveentjes nabij de Sprengenberg, kan het overjarige moerasviooltje grote pollen vormen. Daar voltooit de rups zijn ontwikkeling op één plant en is een hoge dichtheid aan viooltjes niet noodzakelijk.
Bovendien moet de vegetatie waarin de viooltjes groeien, vrij ijl zijn. In dichte vegetaties zijn de viooltjes niet bereikbaar voor het vrouwtje. Dit is dan vooral in augustus. Hierdoor krijgen de rupsen onvoldoende zonlicht om zich te ontwikkelen.
Ook moet het aanbod aan nectarplanten gedurende de vliegtijd groot zijn. Met name vlinders van de eerste generatie hebben vaak moeite voldoende nectar te vinden. Hierdoor zijn ze vaak aangewezen op een eenzijdig dieet van echte koekoeksbloem. In de winter moet er een hoge grondwaterstand zijn. Het gebied mag dan lekker nat en drassig zijn. In de zomer mag het gebied oppervlakkig uitdrogen.
Populaties in de duinen wijken enigszins af en vliegen in droge duingraslanden. Daar zijn de waardplanten duin- en hondsviooltje. Vroeger vloog de soort in Zuid-Limburgse beekdalen en daar was de waardplant onder andere het zinkviooltje.
Een zeldzame standvlinder die vooral voorkomt in het veenweidegebied op de grens van Utrecht en Zuid-Holland. In de kop van Overijssel. Ook in Friesland en op Terschelling. In 1993 is de soort uitgezet in de schraallanden van de Meije bij Nieuwkoop. Hier is hij helaas weer verdwenen. In 2001 is de soort ook uitgezet in het Ilperveld. Ook daar is hij inmiddels weer verdwenen.
De zilveren maan is een mobiele vlinder. Met regelmaat wordt er meer dan vijfhonderd meter aflegt. In goede jaren kunnen individuen aanzienlijke afstanden afleggen. In 1997 bijvoorbeeld is de soort waargenomen in Broekland bij Overijssel. Ook in de buurt van het Bargerveen was er destijds een populatie.
In Nederland was de zilveren maan aan het begin van de twintigste eeuw vrij algemeen op de zandgronden. In heuvellanden op enkele plaatsen in de duinen. Op de ingepolderde veenplassen en in het veenweidegebied van Utrecht, Zuid-Holland en Noordwest-Overijssel. Maar de omvang van het verspreidingsgebied nam langzaam en gelijkmatig af. Met name in de jaren veertig en vijftig verdwenen veel populaties. Vanaf 1960 was de soort vrijwel uitsluitend te vinden in natuurgebieden.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw had de zilveren maan nog grote populaties in het veenweidegebied. De kop van Overijssel en in Friesland. Daarbuiten resteerden nog twee belangrijke populaties in de Loosdrechtse en Nieuwkoopse Plassen en in de duinen van Terschelling. Op de voedselarme zandgronden van Noord-Brabant, Limburg en Gelderland waren nog slechts enkele kleine en geïsoleerde populaties over. De soort ging vervolgens nog verder achteruit en op dit moment resteren er nog hoogstens vijftien populaties en is de zilveren maan een zeldzame standvlinder.
In 1993 is de soort uitgezet in de schraallanden van de Meije bij Nieuwkoop in de omgeving vanUtrecht. Maar heeft zich ten slotte niet kunnen handhaven. In 2001 is de soort ook uitgezet in Noord Holland in het Ilperveld. Helaas is ook hier is de vlinder weer verdwenen.
Op Europese schaal is de zilveren maan niet bedreigd. In tien van de 32 landen waar de soort voorkomt wordt een achteruitgang gemeld. De zilveren maan staat op de Waalse en Vlaamse Rode Lijst. In Engeland staat hij ook op de rode lijst. In Duitsland staat de soort in de categorie bijna bedreigd.
Bron: vlinderstichting