De voorvleugellengte van de voorjaarsgeneratie is 16 tot 18 mm Van de zomergeneratie 17 tot 21 mm. Vlinders van de voorjaarsgeneratie en de zomergeneratie verschillen sterk van elkaar, maar de onderkant van de vleugels vertoont altijd een karakteristiek landkaartpatroon. Bij vlinders van de voorjaarsgeneratie is de bovenkant van de vleugels oranjebruin met een zwart vlekkenpatroon. Waardoor het landkaartje enigszins doet denken aan een parelmoervlinder. De vlinders van de zomergeneratie hebben zwarte bovenvleugels met langs de achterrand een oranjerode gevlekte band en over het midden van de vleugel een witte band.
Het lichaam is tot 22 mm en zwar met fijne wit gespikkelde stippen. Met een gebroken geelachtig bruine lengtestrepen over rug en flanken. De doorns zijn zwart of oranjegeel met gezwollen basis. De buikpoten zijn geelachtig bruin. Ook de kop is zwart met twee fijngedoornde uitsteeksels.
De kleine ijsvogelvlinder lijkt op de zomervorm van het landkaartje. Deze is echter groter en heeft gladdere vleugelranden. Ook heeft deze een hele andere onderkant en geen oranje streepjes op de bovenkant.
Zilveren maan (Boloria selene).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen. Vergeet hierbij het habitat en de waardplant(en) niet.
Van half april tot eind juni en begin juli tot half september in twee generaties. De vlinders zoeken vooral ’s morgens en laat in de middag naar nectar. De mannetjes verdedigen een territorium of maken patrouillevluchten langs een bosrand. In de middag scholen de mannetjes vaak samen bij een opvallende struik.
De uiterste vliegdata van het landkaartje zijn 19 februari en 4 november.
De rups zie je van eind mei tot begin juli en begin augustus tot half september. Jonge rupsen leven in grote groepen bijeen in rupsennesten. Volwassen rupsen leven solitair. De soort overwintert als pop, hangend aan een stengel in de kruidlaag. Eiafzetting vindt plaats in de vorm van korte kettinkjes (tot 10 eitjes per streng) onder brandnetelbladeren.
De vrouwtjes van de voorjaarsgeneratie zetten de eitjes bij voorkeur af op jonge planten, die van de zomergeneratie leggen ze vooral op jonge uitlopers van oudere planten. De eitjes worden in rijtjes aan de onderkant van een blad geplakt, zodat er staafjes van tien tot twintig eitjes hangen, vaak meerdere aan een blad.
Omdat de eitjes aan elkaar zijn geplakt, moet ieder rupsje het eitje aan de zijkant verlaten. De rupsen leven in groepen van tien of meer. Aanvankelijk aan de onderzijde van het blad. Wanneer ze volgroeid zijn, leven ze solitair. Ze verpoppen zich hangend aan de waardplant of in de vegetatie daarbij in de buurt.
De vlinders zoeken vooral ´s ochtends en laat in de middag naar nectar. In het voorjaar voeden ze zich met nectar van bijvoorbeeld fluitenkruid. In de zomer zuigen ze nectar uit onder andere akkerdistel, berenklauw en koninginnenkruid. De dichtheid op de vliegplaatsen is doorgaans hoog. Circa 10 tot 50 individuen per hectare. De hoogste dichtheden worden gevonden in bossen. Mannetjes verdedigen een territorium, maar ze kunnen ook patrouilleren. In het laatste geval vliegen ze langs een bosrand. Meestal vrij laag boven de vegetatie. Tot wel twintig tot vijftig meter op en neer om een vrouwtje te vinden. De meeste mannetjes scholen ´s middags samen bij een opvallende struik. Ze rusten dan met gesloten vleugels of vallen vliegende insecten aan, zoals bijen en andere vlinders.
Wanneer er een vrouwtje langs het groepje mannetjes vliegt, wordt ze door meerdere mannetjes achtervolgd: de vlinders vliegen dan soms in een spiraal tot wel tien meter hoogte. Kleur en tekening van de twee generaties verschillen aanzienlijk: de voorjaarsvorm is oranje met een zwarte tekening, de zomervorm zwart met een witte tekening. Dit wordt veroorzaakt door de daglengte. Als een rups bij een lange daglengte verpopt, krijgt de vlinder de tekening van een zomervorm, is de daglengte kort, dan ontstaat de voorjaarsvorm. In een laboratorium bleken bij constant lange dagen (als in de zomer) tot acht generaties van de zomervorm per jaar op te treden. Bij constant korte dagen (als in de winter) ontstonden slechts twee generaties van de voorjaarsvorm per jaar. Daarnaast was het mogelijk allerlei tussenvormen te creëren door te variëren met de daglengte. Deze tussenvormen worden ook wel eens in de natuur gevonden.
Grote brandnetel.
Ruigten en graslanden in de buurt van vochtige bossen, heggen en houtwallen, open plekken in het bos en bosranden; ook tuinen en parken.
Het leefgebied van de voorjaars- en zomervorm verschilt enigszins. In het voorjaar is de vlinder vooral op halfopen plaatsen nabij het bos te vinden, bijvoorbeeld in de bosrand. ’s Zomers vliegen ze ook op meer schaduwrijke plaatsen, zoals in het bos. De rupsen leven op brandnetels op beschaduwde en zeer vochtige plaatsen, zoals langs beken of in donkere bosranden.
Een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft deze soort zich vanuit het oosten en zuiden over het hele land uitgebreid, tot op de Waddeneilanden toe.
Het landkaartje is een zeer mobiele vlinder, wat onder andere blijkt uit de snelle kolonisatie van Flevoland en de Waddeneilanden.
In Nederland was het landkaartje tot 1930 een zeldzame vlinder. Daarna werd het verspreidingsgebied snel groter en in de veertiger jaren kwam hij op veel plaatsen in de oostelijke en zuidelijke provincies voor. Pas in 1940 werd de soort als standvlinder toegevoegd aan de Nederlandse lijst. Daarna verschoof de areaalgrens in tien jaar tijd zo’n 150 kilometer naar het noorden. Het is onbekend waardoor deze vlinder zich zo explosief kon uitbreiden. In de jaren tachtig werd het verspreidingsgebied nog groter.
De vlinder is vanaf 1983 op Texel en Terschelling waargenomen en sinds 2000 op alle Waddeneilanden. Nog steeds worden de grootste aantallen gevonden op de zandgronden, maar hij leeft ook in de Randstad en de polders in het westen en noorden van het land. Het verspreidingsgebied verandert op dit moment nauwelijks meer. Alleen in Noord-Holland, Flevoland en Zeeland neemt de stand nog iets toe. Het landkaartje is nu een algemene standvlinder.
In Europa is het landkaartje niet bedreigd. Uit 10 van de 31 landen waar de soort voorkomt, wordt een vooruitgang gemeld. met name aan de noord- en westkant van het areaal.
Bron: vlinderstichting