De voorvleugellengte van het Icarusblauwtje is circa 15 mm. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje blauw en bij het vrouwtje bruin. Sommige vrouwtjes hebben daarnaast een sterke blauwe bestuiving. Er zijn echter ook zuiver bruine vrouwtjes. De franje is niet geblokt maar zuiver wit. De vlekken op de onderkant van de voor- en de achtervleugel zijn even groot. Op de onderkant van de voorvleugel bevinden zich twee wortelvlekken. Waardoor deze soort van alle verwante soorten is te onderscheiden. Daarnaast is de onderkant van de vleugels bij de vleugelwortel blauw bestoven.
De rups is tot 13 mm. Vrij dik en naar de uiteinden versmald. Naar de randen toe afgeplat. Het lichaam is groen met op de rug een lichtgezoomde, donkergroene middenstreep. Onder de spiracula loopt een groenachtig witte lengtestreep. De kop is glimmend zwart en in het lichaam teruggetrokken.
Het bruin blauwtje mist op de onderkant van de voorvleugel doorgaans een duidelijke wortelvlek.
Van begin mei tot begin oktober. Meestal in twee generaties. Er zijn echter soms drie overlappende generaties. De vlinders voeden zich met nectar. Van vooral vlinderbloemigen. De Icarusblauwtjes vliegen meestal laag boven de vegetatie. De vlinders brengen de nacht ook door in groepjes. De Icarusblauwtjes slapen met de kop naar beneden in de vegetatie.
De rups is vrijwel het hele jaar door aanwezig. Jonge rupsen eten van het tussenweefsel van het blad. De buitenlaag blijft intact. Grotere rupsen eten echter het hele blad. De soort overwintert als rups in de strooisellaag. Vaak ook laag tegen een stengel van de waardplant. De verpopping vindt plaats op de grond.
Het vrouwtje van het Icarusblauwtje zet de eitjes afzonderlijk af. Op de bovenzijde en aan de basis van jonge bladeren aan de top van een plant. De gekozen planten staan doorgaans in een korte vegetatie met meerdere bijeen. Vrouwtjes van de eerste generatie zetten de eitjes vooral af op kleine klaver. Vrouwtjes van latere generaties gebruiken met name rolklaver.
Aanvankelijk mineert de jonge rups in het blad. Dat wil zeggen dat daardoor alleen het tussenweefsel van het blad wordt gegeten. De buitenlaag blijft intact. Dit rupsje leeft dus in het blad. Latere stadia van de rups leven aan de buitenzijde en eten het hele blad. Halfvolgroeide rupsen overwinteren in de strooisellaag of laag tegen de stengel van de waardplant. Rupsen worden zelden bezocht door mieren. Alleen in het laatste stadium komt dit wel voor. Poppen worden soms meegenomen naar het nest.
De eerste Icarusblauwtjes verschijnen eind april. De dichtheid is doorgaans hoog. Zo´n 24 tot 124 individuen per hectare. Ze voeden zich met nectar van hoofdzakelijk vlinderbloemigen maar ook andere kruiden worden bezocht. De vlinders overnachten vaak in kleine groepjes in beschutte graspollen. Twee tot drie vlinders zitten dan met de kop naar beneden op een grasspriet. In de vroege ochtend en de late namiddag zijn ze geregeld te zien op deze gezamenlijke rustplaatsen. Mannetjes zijn territoriaal of houden patrouillevluchten om vrouwtjes te zoeken.
Ze verdedigen hun territorium vanuit vaste punten en achtervolgen allerlei vliegende insecten. Uit experimenten blijkt dat mannetjes vaker blauwe dan anders gekleurde vlinders benaderen en verjagen. Tijdens de balts vliegen mannetje en vrouwtje met een snelle vleugelslag en hangen secondenlang achter elkaar ´stil´ in de lucht. Wordt het paar niet verstoord door andere mannetjes, dan landen zij op of tussen de vegetatie. Het mannetje loopt dan achter het vrouwtje aan. Dit terwijl beide vlinders de vleugels op en neer bewegen. Hieruit volgt doorgaans de paring.
Diverse vlinderbloemigen. Vooral kleine klaver. Rolklaver en hopklaver.
Allerlei kruidenrijke vegetaties. Zoals halfnatuurlijke graslanden. Lage pioniersvegetaties. Parken, wegbermen en dijken.
Aangezien de vlinder over het hele land verspreid voorkomt is het een algemen standvlinder.
Het Icarusblauwtje is een mobiele vlinder. Hij gebruikt graslanden en (spoor-)wegbermen als verbindingszones. Zelfs verstedelijkt gebied of intensief gebruikt agrarisch land vormt desondanks geen barrière. In 1960 werd hij al in Lelystad waargenomen, wat erop duidt dat deze soort in staat is snel nieuw land te koloniseren.
In Nederland is de verspreiding sinds het begin van de vorige eeuw bovendien nauwelijks veranderd. Maar er zijn wel vindplaatsen met name in verstedelijkt gebied bijgekomen. Dit komt vermoedelijk doordat tegenwoordig vaker waarnemingen van algemene vlindersoorten worden doorgegeven. Ongetwijfeld kwam deze soort vroeger ook veel voor in hetzelfde, onbebouwde, landelijke gebied. Vandaar dat het een algemene standvlinder is.
Het Icarusblauwtje is op Europese schaal niet bedreigd en het voorkomen is stabiel.
Bron: vlinderstichting