De voorvleugellengte van de Ligusterpijlstaart is 41 tot 55 mm. De zwartachtige bovenzijde van het borststuk en de opvallende donkerbruine strook langs de binnenrand van de voorvleugel die doorloopt tot in de vleugelpunt, maken deze soort goed herkenbaar. De zwarte banden op het roze achterlijf en op de lichtroze achtervleugel steken krachtig af. Er is enige variatie in de kleurintensiteit; heel zelden is het roze vervangen door wit of zijn de achterlijfbanden geelachtig.
De rups is ongeveer ot 100 mm groot. Het lichaam is helder groen met op de flanken zeven schuine, witte, met purperafgezette strepen. Op het elfde segment een glimmend zwarte, scherp gepunte hoorn. De kop is geelachtig groen met twee brede zwarte strepen.
De dennenpijlstaart (S. pinastri) is kleiner en heeft geen roze banden op het achterlijf. Zie ook de windepijlstaart (Agrius convolvuli).
Vanaf Half mei tot begin september in één generatie. Verse vlinders zijn soms te vinden op verticale oppervlakken, zoals boomstammen, hekken en muren. De vlinders zijn actief in het donker en komen af op licht. Ze hebben een lange roltong en bezoeken bloemen.
De rups kom je tegen tussen juli en begin november. De soort overwintert als pop in de grond. In sommige gevallen zelfs tweemaal, op een diepte van soms meer dan 30 cm.
Liguster, sering, gewone es, sneeuwbes, gelderse roos, moerasspirea en vlier.
Graslanden, struwelen, open bossen, tuinen en moerassen.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Wijdverbreid, maar in lage aantallen.
Bijna in heel Europa; in het westen niet in Ierland en Schotland en niet in noordelijk Scandinavië en in het noorden van Duitsland. In het zuiden van het Iberisch schiereiland tot aan het Algerijnse Atlasgebied. Komt voor op Corsica, Sardinië en Sicilië en in Italië en aan de Dalmatische kusten tot de Peloponnesus. Naar het oosten de hele Balkan en via Analolië langs de Zwarte Zeekust tot Zuid-Siberië en Japan.
Bron: vlinderstichting