De voorvleugellengte van de Wapendrager is 22 tot 26 mm. Een goed herkenbare tandvlinder die in rust de vleugels over het achterlijf heen vouwt en op een afgebroken berkentakje lijkt. Dit komt door het bastachtige uiterlijk en de vaalgele ronde vlek op het borststuk en in de vleugelpunt. Er is weinig variatie.
De rups is tot 60 mm groot. Het lichaam van de rups is overdekt met fijne wittte haartjes. Tevens is het lichaam glanzend oranje geel. Er lopen brede zwarte lengtebanden over rug en flanken. Deze lengtebanden worden door oranje en gele dwarsbanden gebroken. De kop is zwart met een omgekeerde gele Y.
Van eind april tot begin augustus in één generatie. De Wapendragers kunnen overdag rustend worden waargenomen op een takje of op de grond. Ze komen op licht af en dit is meestal na middernacht.
De rups zie je voornamelijk van juli tot september. Na het uitkomen van de grote eilegsels blijven de rupsen aanvankelijk bijeen en foerageren ze in groepen. Dit gebeurt zowel overdag als ´s nachts. De volgroeide rupsen leven solitair en worden vaak gezien als ze over de grond kruipen op zoek naar een plaats om zich te verpoppen. De soort overwintert als pop in een holte in de grond.
Diverse loofbomen en struiken, waaronder wilg, berk, eik, linde en hazelaar.
Open bossen, struwelen en tuinen. Deze mooie vlinder heeft echter een voorkeur voor kleine bosjes en solitaire bomen op zonnige plaatsen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. Volgens de rode lijst niet bedreigd.
Een zeer algemene soort die voorkomt in het hele land.
Bron: vlinderstichting