Dit is feitelijk een niet inheemse trekvlinder die in warmere streken van Afrika thuishoort. Hij verschijnt dan in Midden- en Noordeuropa in kleine groepjes. In mei/juli en later nog eens in september/oktober. De eerste generatie zijn dus immigranten, de tweede gedeeltelijk immigranten en nakomelingen van de eerste generatie van juli.De wijfjes van de tweede generatie zijn hier niet vruchtbaar en ieder jaar verdwijnt de standpopulatie dus weer, om het volgend voorjaar al dan niet te worden hersteld door exemplaren uit Afrika. Evenals de Atalanta en de Distelvlinder kunnen ze dus hier normaal niet overwinteren. Het totale aantal van de jaarlijkse populatie is dus volledig afhankelijk van de trekkende vlinders uit Afrika.
Het volwassen dier (Fig. 4) is uniek onder de vlinders doordat het een hoog fluitend geluid kan maken als hij wordt verstoord, maar dat ook door de vlinder bij aanvallen op bijennesten om honing te stelen.Hoewel deze soort in warmere streken meerdere legsels per jaar kan hebben en ze in ons land gedurende de meeste maanden van het jaar worden aangetroffen, kennen we duidelijke peiken in de populaties. De eertse piek valt i mei/juni als de eerste trekkers binnenkomen, de tweede in september/oktober. De eitjes worden per stuk afgezet op verschillende planten, maar het meest op aardappel (Solanum tuberosum), bitterzoet (Slanum dulcamara) en sneeuwbes (Symphoricarpos rivularis). De grote rupsen (Fig. 1) krijgt men doorgaans vaker te zien dan de vlinders en hun onderaards levende poppen (Fig. 2, 3) die meestal pas bij de aardappeloogst te voorschijn komen.
De verwonderlyke tekening, boven op het Borststuk of den Rug des Vlinders, zeer veel naar een Bekkeneel of Doodshoofd gelykende, heeft den Vlinder, zo als ik hier voor reeds gezegd hebbe by de Nederlandsche Liefhebbers, dan naam van Doodshoofd Vlinder gegeeven.